Interview met wetenschapsantroploog Amade M’charek, de Volkskrant, 12 september 2015
Genetica kijken
Ze trekt niet naar inheemse stammen in verre oorden, maar naar genetische top-labs om te bekijken hoe daar de wetenschap echt werkt. ‘Een goeie slaapbank kan net zo belangrijk zijn als een scherp verstand.’
Door Martijn van Calmthout; foto copyright Valentina Vos
Als zesjarig meisje in Tunesië wist de kleine Amade M’charek, tegenwoordig hoogleraar antropologie aan de Universiteit van Amsterdam, al precies wat ze worden wilde: dokter. Dienstbaarder kon je aan de mensen om je heen immers niet zijn. Maar als eerste generatie migrantendochter werd ze een decennium later in Amsterdam genadeloos uitgeloot, twijfelde even over scheikunde omdat het even ook een mooi vak leek en stapte toen abrupt over naar de politicologie. ‘Wat niet zo onlogisch is, natuurlijk. Ik was typisch zo’n middelbare scholier die iedere ochtend de krant had uitgespeld en die na spreekbeurten de eerste vraag stelde’, zegt ze in haar kantoor op vijf hoog in een van de torens van de universiteit op het Roeterseiland. Uitzicht op verre daken. Kindertekeningen aan de muur.
Er staat een koektrommel op tafel, die overigens ongebruikt blijft. Daarnaast koffie uit de imposante koffiemachine in de centrale ruimte met zithoek tussen de gangen met gesloten glazen deuren. Een collega bood er in het voorbijgaan vers fruit aan, dat ze over had. We hebben beleefd geweigerd, er is een gesprek te voeren. Over genen, gender, ras. En de wetenschap zelf.
Amade M’charek houdt komende vrijdag haar oratie bij de aanvaarding van haar leerstoel aan de UvA en bekent dat dat een worsteling is. Een verhaal bedenken dat zowel het algemeen publiek aanspreekt, over alles van gentechlabs tot raciaal profileren, en de wetenschap nieuwe wegen wijst, ga er maar aan staan. Alsof het allemaal zo coherent is, die wetenschap.
Maar het hoort erbij. En een oratie is natuurlijk ook een van de talloze rituelen van de wetenschap, en in die zin is de hare een vorm van participerend onderzoek zoals ze het maar te zeer gewend is. Voor haar research naar de betekenis van genetische kennis werkte ze jarenlang zelf in genetische labs, waar die kennis begint. En niet de minste labs. Ze was een halfjaar te gast bij het laboratorium van de bekende Leidse forensisch geneticus Peter de Knijff. Later werkte ze een halfjaar in Duitsland bij Svante Pääbo, een van de internationale sterren van de afstammingsgenetica van de mens. Het lab van De Knijff is praktisch georiënteerd, op dna voor opsporing, efficiënt, systematisch en opgeruimd, werkt van negen tot vijf, is zich bewust van het maatschappelijke belang van gedegen werk. ‘Een soort dorpje van wetenschap, als je het vergelijkt met de bruisende wereldstad die het lab van Paabo is: internationaal, dag en nacht geopend, met een koffiebar, een pizza-oven en slaapbanken. Rommeliger, dat ook.’
U ging als onderzoeker niet in een hoekje zitten kijken, u deed zelf een witte jas aan en stak de handen uit de mouwen. Kan dat eigenlijk zomaar, als amateur?
‘Ik had me wel ingelezen. En het grappige is dat in het genetische onderzoek heel veel routine is, aan de hand van methodes in handleidingen. Het moeilijkste vond ik het eigenlijk om netjes te pipetteren. Heel lastig.’
Meewerken, is dat geen gekke manier van wetenschappelijk observeren?
‘Het is een antropologische methode die door mensen als Bruno Latour en Steve Woolgar is uitgevonden en die teruggaat op klassiek veldwerk als van Margaret Mead: ga kijken, in dit geval in een lab hoe kennis tot stand komt. Latour heeft prachtig laten zien dat je dan dingen gaat zien, die je nooit uit de publicaties van de wetenschappers zult kunnen afleiden. De wetenschap is als een ijsberg, waarvan het merendeel normaal gesproken onder water zit, in de routines van het lab.’
Hoe raakt een politicoloog eigenlijk verzeild in de wereld van de genetica?
‘Voor mijn promotie rond 1995 keek ik naar iets dat het Human Genome Diversity Project heette, een onderzoekprogramma waarbij DNA van stamleden uit de hele wereld werd verzameld om afstamming en migraties te reconstrueren. Dat was een zeer omstreden programma, omdat die mensen zelf meestal geen idee hadden waarvoor hun wangslijm werd gebruikt. Mocht dat eigenlijk wel, was de vraag.’
Een vorm van wetenschappelijk kolonialisme?
‘Dat zou je denken, maar al lezend bedacht ik me dat het eigenlijk vreemd was dat dit zo omstreden was, en de rest van de genetica kennelijk helemaal niet. Over het veel grotere Human Genome Project, de ontrafeling van de menselijke genen, was nauwelijks discussie, het was zelfs moeilijk er serieuze literatuur over te vinden. Mijn collega sociale wetenschappers wisten er niks over, vroegen me of er ook DNA in je pink zit. Het was kennelijk gewoon wetenschap voor de wetenschappers.’
En dat was het niet?
‘Daar ging mijn proefschrift destijds over. Nee, de ontrafeling van de menselijke genen plaatst allerlei menselijke kwesties opeens in een hard biologisch kader. Gender. Seksualiteit. Ras. Ik wilde weten: hoe hard is dat biologische kader nou helemaal en realiseren de genetici zich dat ook? Hoe komen ze aan die kennis en op wat voor manier reist die vervolgens naar de media, de wetgever, de politiek? Welke woorden en begrippen komen door, welke niet?’
Is dat dan op dagelijks niveau in een laboratorium te zien?
‘Nu en dan in elk geval wel. Ik was bij Pääbo in Duitsland toen er een paper uitkwam waarin werd beweerd dat mitochondriaal dna ook via de vader kan overerven. En niet alleen via de moeder, zoals was gedacht. Dat leidde tot heftige discussies omdat het allerlei aannames over afstammingen onderuit zou kunnen halen.’
De menselijke stamboom was in het geding.
‘Waar het mij vooral om ging was: hoe discussieert men hierover?’
En?
‘Eigenlijk heel technisch. Er was een technisch probleem, zo werd het gezien. Een probleem dat eerder werk misschien wel onderuit zou halen. Dat het misschien wel een ander verhaal over de mens als mens vertelde, leek voor de meeste onderzoekers niet zo heel belangrijk.’
Stelt u zoiets dan aan de orde, of mag je zover niet gaan als antropoloog met een aantekenblokje?
‘Je bent er in principe natuurlijk niet om onderzoekers te beïnvloeden, laat staan ze de les te lezen. Maar soms gebeurt dat wel degelijk. Ik denk wel dat Peter de Knijff in Leiden altijd zo nadrukkelijk spreekt over etniciteit bij forensisch dna-onderzoek omdat ik een halfjaar tegenover hem aan een bureau heb gezeten en er veel vragen over stelde.’
En bij Pääbo?
‘Het aardige was dat ik door mijn periode bij Peter de Knijff iets bij kon dragen had. In Leiden was onderzoek naar het Y-chromosoom van de man belangrijk, terwijl ze er in het lab van Pääbo weinig ervaring mee hadden. Mij werd gevraagd of ik de protocollen wilde introduceren en een aantal onderzoekers kon inwerken.’
U beschrijft het wetenschapsbedrijf hoe dan ook geregeld als een vorm van uitwisseling, waarbij het letterlijk om gunsten en cadeautjes gaat.
‘Wetenschap is een internationale activiteit die gebaseerd is op circulaties van mensen en dingen, variërend van de chocolaatjes die je als buitenlandse bezoeker meebrengt, tot samples of data. Dat verkeer is een variatie op de ruil- en giftcultuur die de antropologen zo goed hebben beschreven in allerlei andere situaties.’
Een enorm knappe kop die geen mensen kent, komt niet ver?
‘De beste, toonaangevende wetenschappers zijn minstens zo goed in netwerken en communiceren, als in nadenken en onderzoeken.’
U legt sowieso veel nadruk op de materiële kant van wetenschappelijk onderzoek. Een espressomachine in de centrale ruimte kan wonderen doen, zegt u.
‘In Paabo’s laboratorium zijn er keukens waar mensen hun pizza’s kunnen afbakken. Er zijn lekkere banken waar je eventueel op kunt blijven slapen als je laat door wilt halen. Al die dingen motiveren en maken het harde werken mogelijk.’
Zijn wetenschappers daar zelf ook mee bezig?
‘Ze nemen het serieuzer dan je denkt. Over de aanschaf van de beste espressoapparaat wordt een commissie ingesteld.’
Wetenschappers moet je in de watten leggen voor het beste resultaat?
‘Dat niet zozeer. Het is ook gewoon praktisch. Overdag zijn alle machines en faciliteiten in zo’n toplab totaal overtekend. Dan kun je maar beter zorgen dat mensen ook ’s nachts doorwerken. Dat zijn de rituelen en gebruiken, die je toch echt wel de cultuur van deze specifieke stam wetenschappers zou kunnen noemen.’
Uw eigen kantoor hier is helemaal glas, maar de deur is dicht. Wat zegt dat over uw stam hier?
‘De meeste mensen hebben hun deuren dicht, om zich te kunnen concentreren. Het grappige is dat in instituten waar minder glas is, de deuren juist vaak wel open staan. Zoiets kan heel bepalend zijn voor de manier van werken. Overigens: als ik echt over iets nieuws moet nadenken, ga ik juist graag in een rumoerige café zitten.’
Pardon?
‘Hier in mijn kantoor ben ik te veel gericht op resultaat. In een café kun je de gedachten laten fladderen en af en toe wat opschrijven en dan weer even niks. Daar mag dat. Hier niet. De werkplek kan heel dominant zijn.’
Eind vorig jaar kreeg u een smak Europees geld voor een nieuw onderzoek naar forensische technieken, ras en identiteit. Vanwaar die combinatie?
‘Ras is een taboe-onderwerp, formeel doet het er niet eens toe. Maar in de praktijk is het nooit weggeweest. En de opkomst van de levenswetenschappen lijkt dat scherper te maken, omdat het verschillen biologiseert. Maar dat is een beperking. Ras is en was nooit puur een biologisch gegeven. Ras is biologie, cultuur, kleding, eetgewoonten, politiek, geschiedenis; kijk naar de oude schoolplaten van volkenkunde. Eigenlijk juist wéinig biologie. Als je alle mensen uitkleedt en kaal scheert zijn verschillen tussen veel groepen lastiger te kennen.’
Wat is dan de onderzoeksvraag?
‘Wat is ‘ras’ in praktijk en hoe krijgt het vorm? Is het slechts een kwestie van biologische methodes? Dat is bijvoorbeeld van belang in de opsporing. Wat kun je uit DNA afleiden en wat niet? Is een Marokkaan iemand uit Marokko, iemand met een bepaald uiterlijk, of iemand met bepaalde genen? Wat doet ertoe? Hoe wordt dat geformuleerd? En door wie?’
Moeten biomoleculaire wetenschappers daar wat u betreft ook over nadenken?
‘Dat klinkt erg normatief, maar ik denk het wel. Wetenschap levert geen universele biologische feitelijkheden, maar antwoorden op vragen die we stellen. De vragen zijn dus van groot belang. Wat bekijk je voor welke populaties en waarom die? Dat zijn dingen waarvan je je bewust moet zijn. Zou moeten zijn.’
Wetenschappers willen toch vooral publiceren en hoog scoren?
‘De reflectie op het vak staat niet in heel hoog aanzien, nee. Wetenschapsfilosofie, wetenschapsgeschiedenis, het is allemaal wegbezuinigd uit de meeste bèta-opleidingen. Ik kan het weten: ik heb die vakken daar lang gegeven. Wat dat betreft staat Nederland er slecht bij. De disciplines zijn verschraald en verkokerd. Ik merk bijvoorbeeld aan Amerikaanse studenten dat ze veel breder georiënteerd zijn en politiek zelfbewuster. Hier studeer je biologie, of rechten of politicologie. Daar doe je liberal arts.’
Gaat u voor het nieuwe project eigenlijk weer het lab in?
‘Het lab, maar ook bij de politie, de rechtbank, de politiek. Als er in de Kamer een debat over etnisch profileren is, moeten we daar denk ik ook bij zijn. Om de hele keten van kennis naar wetgeving in kaart te brengen.’
Speelt nog ergens mee dat u zelf Noord-Afrikaans van geboorte bent?
‘Misschien, maar het is niet bepalend. Ik ben vooral het meisje dat dokter wilde worden en uiteindelijk geïntrigeerd raakte door DNA.’